Het Romeinse rijk en haar militaire geschiedenis
Rome is 753 jaar voor Christus ontstaan doordat er verschillende nederzettingen op verschillende heuvels van Rome kwamen. Er kwam een omheining om al deze nederzettingen te beschermen tegen vijanden. Al snel kwamen er meerdere nederzettingen en groeide Rome uit tot een behoorlijke plaats.
Toen de Etrusken Rome binnenvielen en werden de Romeinen verslagen. Rome bleef nog een lange tijd onder de bezetting van Etrusken. Ongeveer 390 jaar voor Christus werden de Etrusken verslagen door de Galliërs. Langzamerhand werden de Romeinen sterker en konden ze het opnemen tegen hun nieuwe bezetter.
De Galliërs werden verlagen en rond de 3de eeuw voor Christus kwamen ook de Etrusken onder het Romeinse bewind te staan. Rome werd al heel snel een goed georganiseerde stad die later uitbloeide tot de machtigste in het rijk.
Het Romeinse leger
In het begin van de groei van Romeinse rijk had Rome geen leger. Als er moest worden gevochten werd er beroep gedaan op het volk. Ze namen hun eigen wapens mee en werden ergens in de buurt van Rome ingezet.
Later vond men het tijd worden om een professioneel leger aan te schaffen. De veldslagen vonden steeds verder weg plaats en op het laatst toen ze bij het Teutoburgerwoud werden verslagen sloegen ze hun kamp op bij de Donau.
De training van de garnizoenen
De soldaten die getraind werden binnen het Romeinse leger werden simpelweg afgebeuld. Ze liepen 36 km in 5 uur, ze kregen weinig slaap, alles was zwaarder dan het voor het echte leger nodig was. Zo waren er veel oefeningen om de spieren goed te trainen en ze kregen maar een paar uur slaap per dag.
Ze moesten nagemaakte forten aanvallen om zo te leren hoe dat er aan toeging. Deze professionele trainingen waren uniek voor legers in die tijd. Langzamerhand begonnen de Romeinse soldaten zich in bekwaamheid te onderscheiden van soldaten uit andere landen en streken.
De opbouw van het Romeinse leger
Het Romeinse leger bestond uit 4 delen. De delen zijn van klein naar groot: Contubernium, Centuria, Cohort, Legioen.
Contubernium
Een Contubernium bestond uit 8 man. Elk Contubernium had een muilezel om al de bepakkingen te vervoeren als ze onderweg waren. Ook werden er een aantal tentjes meegenomen per Contubernium die heel klein waren, ongeveer 4 bij 3 meter.
Centuria
Daarna kwam de Centuria. Die bestond uit 10 Contubernium. De Centuria had 1 veldtekendrager. Het hoofd van een Centuria heette Centurio. Om Centurio te worden moest je eerst de assistent van de Centurio worden. Deze assistent werd Optio genoemd en had een kleine manschap onder zich. Een ervaren Centurio had kans om kampcommandant te worden. De zonen van de senatoren werden baas van hoge Centuria om militaire ervaring te krijgen.
Cohort
Een Cohort bestond uit 8 keer een Centuria (480 man) en was een tussenmaat. Het had geen commandanten of leiders.
Legioen
10 Cohorten vormden 1 Legioen. En had als baas een Legatus die geholpen werd door 5 of 6 Tribuni. Tribuniërs waren jongere militairen die ervaring nodig hadden voor hun loopbaan. Omdat er ook bakkers, smeden, doktoren enz. mee moesten om het leger te steunen in de strijd bestond een Legioen meestal uit 5500 man. Een Legioen was dus een groot leger dat vrijwel geheel zijn eigen bevoorrading kon regelen.
Hulptroepen in dienst van de Romeinen
Naast het officiële Romeinse leger bestonden ook nog de hulptroepen die in dienst van de Romeinen vochten. Deze hulptroepen bestonden uit ruiters, boogschieters en slingeraars. Deze soldaten werden ingezet om onder andere de grenzen van het Romeinse rijk te bewaken en verdedigen tegen eventuele indringers.
De hulptroepen bestonden meestal uit mensen die uit een heel andere steek kwamen. Dit om de simpele reden dat ze niet konden overleggen en konden samenzweren met de vijand. Bij de rijn zijn grafstenen gevonden van soldaten die oorspronkelijk uit Noord-Afrika kwamen.
Deze hulptroepen waren eigenlijk een soort huurlingen en kregen ongeveer 1/3 van het loon dat een Romeinse soldaat uit een legioen verdiende. Een huurling moest 25 jaar dienen voor het Romeinse leger om het Romeinse burgerrecht voor zichzelf en zijn gezin te verkrijgen. De zonen van iemand die als hulptroep had gewerkt ging als Legionarius werken. Een voormalig hulptroepen-lid die het Romeinse burgerrecht had gekregen nam de naam van de regerende keizer aan.
De kleding en uitrusting van de Romeinse soldaat
De kleding van de Romeinse soldaat bestond uit een tunica die als een soort onderbroek moest dienen en een maliënkolder. De schoenen die ze aanhadden waren sandalen met ijzeren punten eronder die voor grip moesten dienen.
Als wapens droegen ze zowel speren als zwaarden. Een groot rechthoekig schild moest de soldaat beschermen tegen de vijand. De Romeinse militairen moesten elk een paal meenemen voor de Pallisade en proviand voor 3 dagen. Ze hadden ook potten en pannen mee en moesten met deze bepakking 40 km lopen in iets meer dan 5 uur.